Ik sprak haar eerder, in 2000. Een ander tijdperk als ik het zo teruglees. Niet alleen is ze van functie veranderd – toen stond ze aan het hoofd van vrouwenstudies, nu is ze universiteitshoogleraar en directeur van het Centre for the Humanities aan de Universiteit Utrecht – maar ook is haar onderzoek naar beeldvorming, identiteit en representatie volledig in een posthuman licht komen te staan.
Wat niet is veranderd: haar brille, haar spraakwaterval, haar gedrevenheid. Ontzetting is er ook weer: over de voortgaande kaalslag aan de universiteit, over de luiheid van mensen die zeggen dat er niks aan de hand is, over de toenemende complexiteit van de problemen waar we ons voor gesteld zien. Tegelijkertijd blaakt ze van enthousiasme en optimisme. Niet alleen over de toekomst van de geesteswetenschappen maar ook over de politiek, bijvoorbeeld over het nieuwe feministische elan. En over de nieuwe generatie studenten die zich uitstekend weet te redden in deze steeds complexere wereld. Bij onze vorige ontmoeting zag ze de digitalisering nog als een betrekkelijk elitair verschijnsel. ‘De opkomst van internet is niet zoiets als de uitvinding van de Gutenbergpers’, zei ze toen. ‘Het is een masculien Euraziatisch fenomeen. Slechts twintig procent van de huishoudens in de wereld heeft een computer. Er zal wel wat veranderen, maar we hebben meer tijd nodig.’ Maar inmiddels is ze de eerste om te benadrukken hoezeer we midden in een revolutie zitten.
‘Mijn werk is ondenkbaar zonder het digitale netwerk. De marktplaats is elektronisch gericht. Ons sociale leven is radicaal veranderd sinds de nieuwe technologieën. Mijn studenten zijn digital natives. Hun zelfrepresentatie, hoe ze naar zichzelf kijken, wordt bepaald door het feit dat ze altijd met digitale foto’s en filmpjes bezig zijn. Alles wordt permanent doorgegeven via de sociale media. Mijn studenten zijn nooit zonder een recording instrument daarbuiten. Zij zijn altijd in de ogen van iets, en dat iets is nooit een menselijk oog. Dat is wel een beetje posthuman.’
Wat kunnen de geesteswetenschappen betekenen voor deze geglobaliseerde network cultures? Het traditionele idee van het subject als een eenheid, geworteld in ruimte en tijd, is nu vervangen door een nomadische visie van het techno-subject, zegt Rosi Braidotti. Wat zijn de consequenties voor hoger onderwijs op de universiteit? Tegen de prophets of doom ageert Braidotti dat onze nieuwe hightech, netwerkgerichte en dus post-antropocentrische context verrassende nieuwe perspectieven biedt voor de geesteswetenschappen. Zij ziet snel groeiende onderzoeksgebieden zoals de digital humanities, environmental humanities en neural humanities als teken van de vitaliteit en inspirerende kracht van dit domein.
Daarbuiten is de straat, de stad, de wereld. Daarboven, boven haar werkruimte in een kapitaal pand achter de Dom in Utrecht, werkt hoogleraar letterkunde Frits van Oostrom. Hij is een senior fellow van het Centre for the Humanities, net als Hans van Ginkel, Paul Schnabel, Joanna Burke en Siep Stuurman. Het briljante werk van ‘Frits’ staat voor haar symbool voor de klassieke geesteswetenschappen. Ze heeft hier veel waardering voor, maar ziet het daarnaast als haar taak om de geesteswetenschappen over te hevelen naar de toekomst.
In haar dit voorjaar verschenen boek The Posthuman zet ze haar analyses en theorieën uiteen. De medische wetenschap en de biotechnologie ontwikkelen zich zo snel dat we op een andere manier naar het menselijk lichaam zijn gaan kijken. Dit heeft invloed op wat we denken dat mogelijk en redelijk is, en heeft grote gevolgen voor de moraal en de ethische dimensies van de keuzes in ons leven. Lichamen worden handelswaar, met name in arme landen waar vrouwen bijvoorbeeld geld verdienen door hun baarmoeder te verhuren.
The Posthuman, dat al in acht talen is verschenen waaronder het Chinees, opent een opwindend visioen op een nieuwe denkwereld, maar is ook in een sterk abstract wetenschappelijk jargon geschreven. In de New Scientistwordt Braidotti geprezen om haar intellectuele gehalte en diepgang, maar wordt eveneens opgemerkt dat haar taal ‘dense’ is. De materie is echter belangwekkend genoeg om een groter publiek te bereiken. ‘Alles wat ik denk, staat in het boek’, zegt ze. En zoals ze denkt, zo praat ze ook, in het haar kenmerkende Nederlands doorspekt met Engelse termen, in een tempo dat soms moeilijk helemaal bij te houden is. Alleen al de term posthuman is eigenlijk niet goed te vertalen. Ja, ‘postmenselijk’, maar wat betekent dat? Is het een politiek begrip, vraag ik.
‘De Europese Commissie gebruikt het als een beleidsmatig begrip. Making policy in a non-human era. Het gaat over wat voor beleid wij kunnen uitvoeren als de mens niet de maat der dingen is. Het is niet per se een politiek begrip, maar een oriënteringsconcept om een nieuwe richting te vinden. De kernvraag is: als de mens niet het centrale object is, wat dan? Voor natuurkunde is dat normaal, voor sociologie een beetje, maar geesteswetenschappen zonder menselijk object, is dat mogelijk? Toch moeten we die vraag doordenken, want het is de consequentie van de grote wetenschappelijke revolutie.’
Voor de geesteswetenschappen is dit een moeilijk moment. ‘We zijn te ouderwets. Ik krijg vanuit de Technische Universiteit in Delft te horen: jullie denken nog steeds dat de mens centraal staat, maar we leven nu in een network society. Dat jullie daarvoor nog subsidie krijgen…’
Braidotti vindt dat ze als feminist in een paradoxale positie terecht is gekomen. ‘Ik ben van de generatie van de lange mars door de instituties. Ik werk met moeilijke kritische denkers, als Foucault, Irigaray en Deleuze. Wij waren van de radicale golf, gingen de instituties in om nieuwe dingen te ontwikkelen, nieuwe perspectieven, nieuwe methodes. Ik had nooit gedacht dat de geesteswetenschappen zelf op een gegeven moment in gevaar zouden komen. En nu moeten wij echt voor die geesteswetenschappen vechten. Dat is de paradox van onze radicale generatie. Kijk naar Martha Nussbaum, zoals zij dat ook doet. De geesteswetenschap is de enige discipline die een voorbereiding biedt op het burgerschap, die gaat over zaken als verantwoordelijkheid, solidariteit. De vakgroepen waar wij tot nu toe zo kritisch over waren, moeten wij nu beschermen.’
Rosi Braidotti stoort zich er buitengewoon aan als mensen binnen de universiteit doen alsof er niets aan de hand is. Dat vindt ze ‘banaal’. Maar van het ‘hysterische discours’ dat er sprake zou zijn van een crisis in de geesteswetenschappen wil ze zich ook verre houden. Als radicale denker ziet ze juist ‘duizend nieuwe openingen’.
‘Mijn hypothese is simpel: de geesteswetenschappen kunnen en zullen hun huidige situatie overleven afhankelijk van de mate waarin ze bereid zijn een proces van transformatie te ondergaan als antwoord op de technologische en geopolitieke ontwikkelingen waarin we ons nu bevinden. Daarbij moeten we harder werken aan de manier waarop we ons presenteren. Het is niet zo dat “the proper study of mankind” man is. Welke man? Hij? De witte heteroseksuele boss van de landen? Nee, bedankt. Ik probeer uit te gaan van een nieuwe, gedifferentieerde versie van menselijkheid. Dat begon toen ik vrouwenstudies deed, door het gender- en het postkoloniale perspectief mee te nemen. Nu komt daar het niet-menselijke leven bij. Dieren, insecten, planten en de leefomgeving, in feite moeten de aarde en de kosmos als geheel onderdeel worden van ons perspectief. Het feit dat ons geologische tijdperk het antropoceen genoemd wordt, zegt eigenlijk al genoeg: het benadrukt zowel de technologische macht die de mens heeft weten te verwerven als de destructieve en potentieel dodelijke gevolgen daarvan voor de mens zelf en alle andere organismen.’
Is de posthuman–benadering voor u de manier om te laten zien dat er geen crisis is in de geesteswetenschappen?
‘Het is een crisis als mensen in paniek raken en geen belangstelling voor de hedendaagse wetenschap hebben. Ik denk dat we ons analoog aan de zeventiende eeuw bevinden, toen de achttiende eeuw nog net niet om de hoek kwam kijken. Net als Spinoza zien we bijna de figuratie van de nieuwe wereld. Ook nu zijn er fantástische nieuwe ontwikkelingen gaande. Elke dag hoor je wel iets nieuws, bijvoorbeeld dat er zo’n synthetische hamburger gemaakt kan worden. Ons onderzoek levert dus zoveel op dat we zelfs de voedselproblemen in China zouden kunnen oplossen. Het gaat niet meer om het exploiteren van de natuur, maar om het hermaken van de materie, van wat ooit natuur was. Nederland heeft daar een grote traditie in, in het fysiek herbouwen van de omgeving, kijk naar de waterwerken. Niet voor niets wordt gezegd: “God made the Dutch, the Dutch made Holland.” Exploiting is finished, we are now re-making it.
We hebben kennis over de relatie tussen netwerken die niet direct gerelateerd is aan de mens. Maar als het op normen en waarden aankomt, grijpen we weer terug op het humanisme. We ontwikkelen drones – de universiteit van Delft is een grote provider – maar willen dan de “piloten” onderwerpen aan een morele test. Als er een post-antropocentrisch moment is, probeer dan coherent te zijn en nieuwe post-antropocentrische normen en waarden te ontwikkelen. Waarom zijn we zo loyaal aan de oude categorieën? Aan het Westen, het humanisme, de christelijke waarden, mannen, vrouwen? Nu is de kans om alles door te werken, uit te bouwen. We moeten de categorieën van onze praktijk herdenken. De ideologie is nog steeds de ouderwetse: humanities is the human. We moeten echter toe naar de posthuman humanities.’
Ze geeft het voorbeeld van een nieuwe gedeelde leerstoel van de faculteit diergeneeskunde en de medische faculteit in Utrecht, die menselijke gezondheid combineert met gezondheid van dieren, vanuit de One Health-beweging. Met professor Anton Pijpers wordt een samenwerking aangegaan over de verschuivende grenzen tussen mens en dier. Ook het werk van professor Frans de Waal over de genetische wortels van ‘moral goodness’ in dieren vindt Braidotti intrigerend. ‘Het is een beetje een humanisering van het dier, oké, maar het is toch iets minder antropocentrisch dan de ouderwetse methoden.’
Denkt u dat uw studenten anders tegen het menselijk lichaam aan kijken, en dan bedoel ik ook: hun eigen lichaam?
‘Er is zeker een posthuman geestelijke gevoeligheid richting de technologieën. Maar als je met jonge vrouwen over abortus praat, wordt het een heel ander verhaal. It’s my body, it’s happening to me. Ze zijn blij dat de mogelijkheid er is, maar de keuze is toch zelden vóór abortus. Het fenomeen is interessant, de relatie van het lichaam tot de omgeving. Anorexia en boulimia zijn grote problemen voor de jongere generatie, ook voor jongens inmiddels. Er is een overbewustzijn van het eigen lichaam dat gepaard gaat met een enorme kwetsbaarheid. Je hebt dus enerzijds de populariteit van Lady Gaga, het gemaakte, het technologische, een typisch posthuman fenomeen. Madonna is daarentegen human, echt een chick uit de eighties. Maar toch blijft het idee overheersen: het is mijn lichaam, en dat moet worden beschermd.’ Ze vindt de nieuwe generatie wat dat betreft ook meer op haar hoede. ‘Ze zijn banger dan wij waren. Ik zeg wel eens: we had courage, but we lacked caution. De jongere generatie is veel oplettender. Ze móeten ook beter opletten, times are hard.’
Waar denkt u aan als u dat zegt, zware tijden?
‘De werksituatie, de toekomstperspectieven, zero growth. Er is een nieuwe kwetsbaarheid door de globalisering, er zijn nieuwe epidemieën. We zitten in een staat van perpetual war. We zijn betrokken bij oorlogen overal.
De verschillen tellen niet meer. We are into this together. But who is we? Er is een nieuw idee van humanity. Neo-humanisten als Martha Nussbaum en Frans de Waal snappen de posthuman condition. Zij hebben een posthumanistisch analytisch kader. We hebben interessante discussies, want humanisme is uiteindelijk toch hun antwoord. Ik ben geen humanist, ik ben een student van Foucault. Ik kan met hen discussiëren. Dat kan ik niet met mensen die zeggen dat er niks aan de hand is, dat er geen crisis is, terwijl we disproportioneel veel tijd besteden aan het verdedigen van ons bestaansrecht – tegenover het grote publiek en de politiek.’
Ze zegt het nog een keer, dat er binnen de geesteswetenschappen heel hard gewerkt zal moeten worden aan een nieuwe legitimiteit. ‘Mijn probleem in Nederland is het debat te voeren. Dit is een kwestie van terminologie. De geesteswetenschappen moeten beginnen hierop serieus te reflecteren. Welke taal gebruiken wij? Wij praten nog steeds in de taal van het liberale individualisme van de achttiende eeuw. Ik. Me me me. De discrepantie tussen zelfbeeld en werkelijke productie van kennis is te groot. Hebben we nog steeds die focus op het individu nodig? Wat is het object? We moeten experimenteren met een andere manier van denken over onze subjectiviteit. Dat is de opdracht voor de geesteswetenschappen in het derde millennium.’
Braidotti is optimistisch over de mogelijkheden voor verandering binnen de geesteswetenschappen. ‘Studenten reageren enthousiast. Studeren is een dayjob. Iedereen heeft een tweede leven, als stagiaire, ober, deejay, als bio-artist. Me is meervoudig geworden. Ik denk dat de hele affectieve emotionele atmosfeer aan het veranderen is. Onze mogelijkheid om te ervaren en te delen wordt almaar groter. Je kunt veel meer mensen bereiken. Dan wordt het, naast kwantiteit, ook een kwestie van kwaliteit van de relaties: hoe verhouden we ons tot elkaar en onze wereld? Hoe delen we? Hoe kunnen we verantwoordelijkheid nemen voor de toekomst? Mondiale solidariteit is best moeilijk, maar wat een sublieme uitdaging voor onze generatie!’